Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8692

Datum uitspraak2004-08-31
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1531 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is het het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn?


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/1531 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, gedaagde. I. INLEIDING Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2004, reg.nr. NABW 02/878. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 10 augustus 2004, waar appellante is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door D.K. van der Marel, werkzaam bij de gemeente Capelle aan den IJssel. II. MOTIVERING Bij besluit van 13 februari 2002, verzonden op die datum, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen een besluit op grond van de Algemene bijstandswet van 11 juni 2001 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde vermeld dat, binnen zes weken, beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Bij brief van 20 maart 2002, bij gedaagde ontvangen op 22 maart 2002, heeft appellante bij gedaagde beroep ingesteld tegen het besluit van 13 februari 2002. Bij brief van 4 april 2002, bij de rechtbank ontvangen op 5 april 2002, heeft gedaagde het beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij op 27 maart 2002 telefonisch is benaderd door een medewerker van gedaagde met de mededeling dat zij het beroepschrift aan het verkeerde orgaan had gezonden en dat haar toen desgevraagd is toegezegd dat het beroepschrift onmiddellijk zou worden doorgezonden aan de rechtbank. Als gevolg van het niet nakomen van die toezegging is het beroepschrift - ruim - na het verstrijken van de beroepstermijn bij de rechtbank ontvangen. Daarom kan de termijnoverschrijding niet aan haar worden tegengeworpen, aldus appellante. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Gedaagde heeft, overeenkomstig artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de vaste rechtspraak terzake, het beroepschrift binnen twee weken en aldus “zo spoedig mogelijk” doorgezonden aan de rechtbank Rotterdam. Op grond van het toepasselijke overgangsrecht is in dit geval artikel 6:15, derde lid (oud), van de Awb van toepassing. Vaststaat dat zich hier geen van de gevallen, bedoeld in artikel 6:15, derde lid, (aanhef en) onder a, b en c, van de Awb voordoet. Dat betekent, mede gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, dat de beroepstermijn - die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb eindigde op 27 maart 2002 - is overschreden nu het beroepschrift niet voor einde van de beroepstermijn bij het bevoegde orgaan (de rechtbank) is ontvangen. De in de rechtspraak aanvaarde uitzondering, inhoudende dat geen sprake is van termijnoverschrijding indien een binnen de beroepstermijn ontvangen beroepschrift na doorzending binnen een week na het verstrijken van de termijn door het bevoegde orgaan is ontvangen, doet zich hier eveneens niet voor. Voorzover appellante heeft willen betogen dat de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest, kan de Raad haar daarin niet volgen. Daargelaten wat er zij van de toezegging van een medewerker van gedaagde waarop appellante zich beroept, is de Raad van oordeel dat daarin hoe dan ook geen grond is gelegen om een uitzondering te aanvaarden op de onder de werking van artikel 6:15, derde lid (oud), van de Awb geldende hoofdregel dat degene die verwijtbaar een bezwaar- of beroepschrift indient bij het verkeerde orgaan, daarvan het risico draagt. De rechtbank is derhalve tot een juist oordeel gekomen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004. (get.) Th.G.M. Simons (get.) B.M. Biever-van Leeuwen FB/19/8